SV | Hoewel een zondaar honderd[maal] kwaad doet, en [God] hem [de dagen] verlengt; zo weet ik toch, dat het dien zal welgaan, die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen. |
WLC | אֲשֶׁ֣ר חֹטֶ֗א עֹשֶׂ֥ה רָ֛ע מְאַ֖ת וּמַאֲרִ֣יךְ לֹ֑ו כִּ֚י גַּם־יֹודֵ֣עַ אָ֔נִי אֲשֶׁ֤ר יִהְיֶה־טֹּוב֙ לְיִרְאֵ֣י הָאֱלֹהִ֔ים אֲשֶׁ֥ר יִֽירְא֖וּ מִלְּפָנָֽיו׃ |
Trans. | ’ăšer ḥōṭe’ ‘ōśeh rā‘ mə’aṯ ûma’ărîḵə lwō kî gam-ywōḏē‘a ’ānî ’ăšer yihəyeh-ṭṭwōḇ ləyirə’ê hā’ĕlōhîm ’ăšer yîrə’û milləfānāyw: |
Hoewel een zondaar honderd[maal] kwaad doet, en [God] hem [de dagen] verlengt; zo weet ik toch, dat het dien zal welgaan, die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Hoewel een zondaar honderd[maal] kwaad doet, en [God] hem [de dagen] verlengt; zo weet ik toch, dat het dien zal welgaan, die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!